stijn-de-vries-up-close-mensen-zoals-ik-zijn-er-altijd-al-geweest-355459
©Stijn de Vries

Stijn de Vries (27) is presentator, fotograaf en schrijver. Ook is hij modejournalist voor Vogue Man en was hij De Mol in ‘Wie is de Mol?’ dit jaar. In zijn columnreeks ‘Up Close’ op Vogue.nl geeft hij elke maand een persoonlijk inkijkje in zijn leven. Deze keer deelt Stijn de Vries speciaal voor Vogue.nl zijn Pride-manifest. “Ik word moe van altijd hetzelfde te horen. Je kunt van alles van me vinden, maar ik heb er genoeg van dat ik word beoordeeld en gehaat om iets wat ik ben en inmiddels als een fakkel met me meedraag.”

Stijn de Vries schrijft Pride-manifest

Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik moe ben. Van de Uber-chauffeurs die weigerden mij mee te nemen in hun auto. Van twee toeristen die mij in Utrecht belaagden bij een bushalte. En van de ‘kankerhomo’ die ik weleens anoniem in mijn inbox krijg. Misschien ook van mijn wijlen oma, die mijn seksualiteit als ‘ziekte’ omschreef. Van de opmerking dat ik ‘gelukkig niet net zo verwijfd’ ben als andere homo’s. En misschien ook van de gedachte dat ik altijd als anders gezien zal worden. Dat mensen zoals ik worden getreiterd, geslagen, gediscrimineerd, vermoord – enkel en alleen om wie we zijn, om hoe we liefhebben.

Elke week onze beste artikelen in je inbox? Schrijf je hier in voor de Vogue-nieuwsbrief.

Ik ben zo moe dat ik sinds kort ’s ochtends net iets langer nadenk over hoe ik die dag over straat wil lopen. Geen zin om weer uitgescholden of nagekeken te worden. De kledingstukken die ik het liefst zou aantrekken, liggen onder in mijn kast. Soms voelt het als een luxe dat ik,  mocht ik dat willen, straight passing kan zijn. Maar het is niet wie ik ben. Gestuurd door de minachtende blik die een wildvreemde me vorige week op straat gaf, pak ik toch weer een groot shirt en een spijkerbroek. Die blik zit nog ergens in mijn lijf. Een steenpuist die niet uit te knijpen blijkt.

Jarenlang heb ik mezelf wijsgemaakt dat ik geen kinderen wil. Een stemmetje, diep vanbinnen, fluistert me in dat zoiets heteronormatiefs toch niet voor mij is weggelegd, dat het traject te ingewikkeld zal zijn. Jarenlang heb ik mezelf wijsgemaakt dat ik nooit in het openbaar de hand van mijn vriend (die er overigens niet is) zou willen vasthouden. Of hem zou willen kussen. Want dat slijmerige gedoe – hè bah, dat is niets voor mij. Maar nu, vaker dan ooit, denk ik: zijn die gedachten niet gevoed door angst, door het stemmetje dat zegt: doe maar niet? Voor je het weet heb je een blauw oog. Een klodder spuug op je voorhoofd.

“Je zoekt het maar uit met je zoektocht naar een gay best friend”

Scheldwoorden zakken pas na een week langzaam weg. Als een steen die steeds dieper zinkt, tot hij op alle voorgaande stenen op de bodem landt.

Ik word moe van altijd hetzelfde te horen. Je kunt van alles van me vinden, maar ik heb er genoeg van dat ik word beoordeeld en gehaat om iets wat ik ben en inmiddels als een fakkel met me meedraag. Ik heb het jarenlang geslikt. Mensen zoals ik zijn er altijd al geweest. We zijn er nu. We zullen er altijd zijn. Mijn middelvinger gaat de lucht in naar de eerstvolgende taxichauffeur die weigert mij mee te nemen. Omwille van je geloof anderen haten maakt je geen beter mens. Je zoekt het maar uit met je zoektocht naar een gay best friend, alsof ik niets anders te bieden heb dan mijn seksualiteit. En misschien, heel misschien, durf ik het ooit aan om de liefde die ik voel in het openbaar te uiten. Want liefhebben is niets om je voor te schamen – dat weet ik wel.

Pride is een protest. Zo begon het, en zo is het nog steeds. Ja, ik sta op een boot, varend door Amsterdam, de stad waar ik mezelf heb ontdekt. Waar ik de lagen die om me heen zaten eindelijk durfde af te pellen. We protesteren én we vieren. De stad is verdronken in kleur, in ouders langs het water, huilend van trots wanneer hun kind langsvaart. In vriendengroepen met een biertje in hun hand die genieten van het vrolijke tafereel, van zichtbare zelfexpressie. En in tieners die er nog maanden aan terug zullen denken. Zoals de jongen die via een scherm meekijkt naar de kleuren, de confetti, de breed glimlachende mensen. En die ’s avonds laat, alleen in bed, zal denken: als wat oma zegt waar is, dan hoef ik geen medicijn.