stijn-de-vries-up-close-jarenlang-durfde-ik-mijn-grootste-droom-niet-uit-te-spreken-371691
©Estelle Schiricke

Stijn de Vries (27) is presentator, fotograaf en schrijver. Ook is hij modejournalist voor Vogue Man en was hij De Mol in ‘Wie is de Mol?’ dit jaar. In zijn columnreeks ‘Up Close’ op Vogue.nl geeft hij elke maand een persoonlijk inkijkje in zijn leven. Deze keer durft Stijn de Vries na jaren zijn grootste droom uit te spreken. “Ik wil mijn andere werkzaamheden op een lager pitje zetten.”

Stijn de Vries wil acteur worden

Ken je dat, zo’n droom die je buikpijn geeft? Zoiets waar je dagelijks aan denkt? Misschien hoop je op een eigen restaurant. Een kledingwinkel, een hondentrimsalon. Misschien droom je van een boek, een leven als popster of een presentatieklus bij tv. Misschien is je wens nog mooier dan dat, en wil je wereldvrede. Een geliefde, een goeie gezondheid voor je naasten. Ik hoop dat je droomt. Het is de reden dat ik uit bed kom.

Elke week onze beste artikelen in je inbox? Schrijf je hier in voor de Vogue-nieuwsbrief

Die van mij heb ik jarenlang voor me gehouden. Ik heb ‘m niet vaak hardop uitgesproken. Je kop boven het maaiveld uitsteken is onnodig – dat heb ik al sinds kleins af aan geleerd, dus heb ik mijn drang weggedrukt. Maar sinds ik me kan herinneren is De Droom aanwezig in alles wat ik doe. Volgens mij was ik vijf. Ik rende in een prinsessenjurk rond het huis en zong. Voerde toneelstukjes op voor wie het wilde zien, hoopte op de hoofdrol van de musical in groep 8. Ik kreeg een bijrol.

Ik had mijn tekst gestampt, speelde de vader van de hoofdrolspeler en probeerde dat op een eigenzinnige manier te doen. De ouders op de stoeltjes, voor het kleine podium in die Almelose voetbalkantine, lachten. Misschien omdat ze het schattig vonden, misschien omdat ze daadwerkelijk geamuseerd werden, maar ze lachten. Ik trad buiten mezelf van geluk. Even was ik niet mezelf. En dat voelde fijn.

Voor even was ik daadwerkelijk die vader, ook al was ik nog maar elf jaar. Het bleek een soort afspraak tussen de toeschouwers en mij. Ik waande me die man met vrouw en kind. Ik wist wat ik moest zeggen, ik wist waar ik moest staan. Dat hadden we al weken geoefend. Lekker vond ik dat, die zekerheid. Want dat is er niet in de realiteit. En ik hou zo van zekerheid, van afspraken, als de control freak die ik ben. Ik dacht nog maanden aan die vader, met zijn pruik op en een koffertje in zijn hand.

Eerste audities

Vier jaar later meldde ik me aan voor een auditie in Amsterdam. Het was voor een Carry Slee-film. Ik kreeg de rol niet. Natuurlijk niet. Toch had ik de illusie dat de makers wat konden zien in een jochie met krullen, acne en een Twents accent. Totdat er een afwijzingsmail kwam. ‘Zie je, je kan het niet’, zei het stemmetje in mijn hoofd.

Ik ontdekte andere liefdes: die voor de journalistiek en fotografie. Toch bleef acteren in mijn hoofd zitten, ook na het behalen van dromen in mijn andere vakgebieden. Misschien juist daardoor. Ik kon ze stuk voor stuk afstrepen wanneer ik ze had behaald. Soms sloot er een deur waarvan ik dacht dat die voor mij bestemd was, ook al voelde ik aan alles dat het niet zo was. Daarna gingen er tientallen andere deuren open. Maar nu is er eindelijk een richting waar ik naartoe beweeg: acteren. Ik ben terug bij waar ik ooit was.

Waarom ik dit deel? Dat weet ik eigenlijk niet. Misschien omdat ik begin dit jaar beloofde radicaal eerlijk te zijn in mijn columns. En dit is wat er nu speelt in mijn hoofd. Al sinds vorig jaar. Geloof me: ik ben niet iemand die alleen denkt ‘een leuk rolletje’ te willen in een film. Ik wil het vak leren en uitdiepen, dat doe ik ook. Ik volg al een jaar les van een acting wizard: Terence Schreurs heet ze. Via mond-tot-mondreclame kwam ik bij haar. Ik kreeg Terence getipt door bevriende acteurs. Zij creëerde de plek waar ik voor het eerst een monoloog voor de ogen van mijn klasje moest doen. Doodeng, maar zo leerzaam. Bij haar leer ik de technieken van het spelen. En nu weet ik, mede door het zelf te hebben ervaren, dat dit het is: film, series, theater. Opnieuw op de planken, maar dan niet meer in een voetbalkantine in Almelo.

Wat vinden anderen?

Toch voel ik weerstand. Uit mezelf en van anderen. Op het moment dat ik De Droom voor het eerst op een feest hardop uitsprak, nota bene aan een acteur, zei hij minachtend: ‘Je wilt ineens spelen? Het is een vak, hè?’ Ik knikte, legde uit dat ik van plan was lessen te nemen, dat ik het serieus wilde aanpakken. Hij lachte me uit. Schoenmaker, blijf bij je leest. Het is ook een serieus vak, dat weet ik. Dus wil ik mijn andere werkzaamheden op een lager pitje zetten, meer (techniek)lessen volgen, vrienden vragen om hulp bij self tapes. Ik weet wat ik moet doen.

En ja, ik weet waar ik aan begin. Weet dat afwijzingen bij het vak horen. Ik weet dat filmen vooral wachten is. En weet van het constante stoppen tijdens het draaien: zit je net lekker in je rol, wordt er weer geschreeuwd dat de set omgebouwd moet worden. Ik weet dat je het vak niet voor het geld moet kiezen, want veel valt er niet in te verdienen. Ik weet dat de industrie hard is. Dat je eens een rol bemachtigd, en daarna vier jaar werkloos bent. Maar goed. De droom om een crimineel te spelen, in een historische- of actiefilm rond te rennen of naar het buitenland te mogen voor werk is te groot. Want op het moment dat ik tussen realiteit en fictie zweef, precies weet wat ik moet doen omdat het afgesproken is, voel ik pas echte vrijheid. Ik kan niet wachten.